Onderzoekskwaliteit

Betrouwbaarheid

De mate waarin een meetinstrument consistente en herhaalbare resultaten oplevert. Het betekent dat de resultaten niet variëren door toevallige fouten of inconsistenties. Betrouwbaarheid is cruciaal om te zorgen dat de verkregen data accuraat en valide zijn.

Confirmation bias

De neiging van mensen om informatie te zoeken, interpreteren of herinneren op een manier die hun bestaande overtuigingen of hypotheses bevestigt. Dit kan leiden tot het negeren of afwijzen van tegenstrijdige informatie. In onderzoek kan confirmation bias de objectiviteit verminderen, doordat onderzoekers onbewust voorkeur geven aan gegevens die hun verwachtingen ondersteunen.

Constructvaliditeit

De mate waarin een meetinstrument daadwerkelijk het concept meet dat het bedoeld is te meten. Het beoordeelt of de resultaten van een onderzoek overeenkomen met de theoretische verwachtingen van het construct. Hoge constructvaliditeit betekent dat het meetinstrument het juiste concept nauwkeurig vastlegt.

Controlegroep

Een groep deelnemers in een experiment die niet de behandeling of interventie ontvangt die wordt getest, maar onder dezelfde omstandigheden wordt onderzocht. Deze groep wordt gebruikt om de effecten van de interventie te vergelijken met de normale situatie. Het helpt om te bepalen of de waargenomen veranderingen daadwerkelijk door de interventie worden veroorzaakt.

Convergente validiteit

De mate waarin verschillende meetinstrumenten die hetzelfde concept zouden moeten meten, vergelijkbare resultaten opleveren. Het wordt getest door te kijken of scores op een bepaalde test samenhangen met scores op andere, verwante tests. Hoge convergerende validiteit betekent dat de verschillende meetinstrumenten effectief hetzelfde construct meten.

Discriminante validiteit

De mate waarin een meetinstrument niet samenhangt met andere meetinstrumenten die verschillende, niet-gerelateerde concepten meten. Het test of een meetinstrument uniek is voor het concept dat het beoogt te meten, zonder verwarring met andere concepten. Hoge discriminante validiteit betekent dat het meetinstrument effectief onderscheid maakt tussen verschillende constructen.

Dubbele ontkenning

Het gebruik van twee negatieve elementen in een zin, wat verwarring kan veroorzaken. In sommige gevallen kunnen de twee ontkenningen elkaar opheffen, waardoor de betekenis positief wordt, terwijl in andere gevallen de betekenis onduidelijk blijft. Het vermijden van dubbele ontkenning helpt om de communicatie duidelijker en gemakkelijker te begrijpen.

Dubbele vragen

Vragen die twee of meer zaken tegelijk behandelen, waardoor het voor de respondent moeilijk wordt om een duidelijk en eenduidig antwoord te geven. Dit kan leiden tot verwarring en onnauwkeurige gegevens, omdat respondenten misschien niet weten op welke specifieke vraag ze moeten antwoorden.

Ecologische validiteit

De mate waarin de resultaten van een onderzoek toepasbaar zijn op alledaagse situaties buiten de gecontroleerde onderzoeksomgeving. Het gaat om de realiteit en relevantie van het onderzoek in de echte wereld. Hoge ecologische validiteit betekent dat de bevindingen goed over te dragen zijn naar natuurlijke omgevingen en omstandigheden.

Enquêtemoeheid

Het fenomeen waarbij respondenten minder aandachtig en minder nauwkeurig beginnen te antwoorden naarmate ze langer bezig zijn met het invullen van een enquête. Dit kan leiden tot verzwakte antwoorden, inconsistente gegevens en een lagere responskwaliteit.

Externe validiteit

De mate waarin de resultaten van een onderzoek generaliseerbaar zijn naar andere populaties, situaties of tijden buiten de specifieke onderzoeksomstandigheden. Het gaat erom of de bevindingen relevant zijn voor de bredere wereld. Hoge externe validiteit betekent dat de onderzoeksresultaten met vertrouwen kunnen worden toegepast op andere contexten.

Framing bias

De vertekening die ontstaat door de manier waarop informatie wordt gepresenteerd. De manier waarop onderzoekers een vraag stellen of keuzes presenteren, kan de antwoorden of beslissingen van respondenten beïnvloeden. Een voorbeeld hiervan is de vraag “zou u de behandeling ondergaan als 90% van de patiënten het overleeft?” versus “zou u de behandeling ondergaan als 10% van de patiënten het niet overleeft?” Beide formuleringen beschrijven dezelfde situatie, maar de manier van presenteren beïnvloedt de beslissing van de respondent.

Generaliseerbaarheid

De mate waarin de resultaten van een onderzoek kunnen worden toegepast op een bredere populatie of andere situaties buiten de specifieke studie. Het betekent dat de bevindingen relevant en toepasbaar zijn voor andere contexten, groepen of tijdsperiodes. Hoge generaliseerbaarheid zorgt ervoor dat de onderzoeksresultaten waardevol zijn voor een groter bereik.

Gezichtsvaliditeit

De mate waarin een meetinstrument op het eerste gezicht logisch lijkt en geschikt lijkt voor het meten van het beoogde concept. Het is een subjectieve beoordeling van de inhoud, vaak uitgevoerd door experts of de doelgroep zelf. Het geeft aan of het meetinstrument intuïtief aansluit bij wat het beoogt te meten, hoewel het geen garantie biedt voor de werkelijke validiteit.
Synoniem = face validity

Hawthorne-effect

De verandering in gedrag van mensen wanneer ze weten dat ze in een onderzoek of experiment worden geobserveerd. Deze bewustwording kan ervoor zorgen dat deelnemers zich anders gaan gedragen dan normaal, wat de resultaten beïnvloedt. Het effect kan de validiteit van een onderzoek verminderen, omdat het de natuurlijke reacties van de deelnemers verstoort.

Informed consent

Het proces waarbij deelnemers volledig worden geïnformeerd over de aard, het doel en mogelijke risico’s van een onderzoek, zodat ze een weloverwogen beslissing kunnen nemen over hun deelname. Het is een belangrijk ethisch principe in onderzoek om de autonomie van deelnemers te respecteren. Informed consent betekent dat deelname vrijwillig is en dat deelnemers op elk moment kunnen stoppen zonder negatieve gevolgen.

Inhoudsvaliditeit

De mate waarin een meetinstrument alle relevante aspecten van het concept of de variabele die het moet meten, dekt. Het wordt beoordeeld door experts in het vakgebied die nagaan of de vragen of items representatief zijn voor het onderwerp. Hoge inhoudsvaliditeit betekent dat het meetinstrument een volledig en representatief beeld biedt van het te meten concept.

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid

Een maat voor de consistentie tussen verschillende beoordelaars of onderzoekers die hetzelfde onderzoek of dezelfde gegevens evalueren. Het geeft aan in hoeverre verschillende beoordelaars tot dezelfde conclusie komen bij het beoordelen van dezelfde situaties of antwoorden. Deze betrouwbaarheid is belangrijk om te zorgen dat de resultaten niet afhankelijk zijn van de beoordelaar.

Interne consistentie

De mate waarin de verschillende items of vragen binnen een vragenlijst hetzelfde concept of construct meten. Het is een indicator van de betrouwbaarheid van een meetinstrument, waarbij de antwoorden op gerelateerde vragen consistent moeten zijn. Hoge interne consistentie betekent dat de items goed met elkaar samenhangen en betrouwbare resultaten opleveren.

Interne validiteit

De mate waarin een onderzoek de oorzaak-gevolgrelaties binnen de onderzochte situatie nauwkeurig weergeeft, zonder beïnvloed te worden door andere factoren. Het gaat erom of de gevonden resultaten daadwerkelijk het effect van de onderzochte variabele weergeven. Hoge interne validiteit betekent dat de conclusies die uit het onderzoek getrokken worden, waarschijnlijk juist zijn binnen de onderzoeksopzet.

Invultijd

De hoeveelheid tijd die een respondent nodig heeft om de enquête volledig in te vullen. Respondenten die de enquête in een abnormaal korte tijd invullen, worden vaak uitgesloten. Dit kan duiden op onoplettendheid of het snel doorlopen van de vragen zonder zorgvuldig te antwoorden. Het uitsluiten van deze respondenten helpt om de kwaliteit en betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten te verbeteren.

Kwaliteitscontrole

Het proces van het controleren en verifiëren van verzamelde gegevens om te zorgen dat ze nauwkeurig, compleet en consistent zijn. Dit omvat het identificeren van fouten, zoals het verwijderen van speeders of het controleren van de kwaliteit van open antwoorden, om de betrouwbaarheid van het onderzoek te waarborgen voordat verdere analyse plaatsvindt.
Synoniemen = kwaliteitscheck, quality check

Nauwkeurigheid

De mate waarin de gemeten waarde dicht bij de werkelijke waarde ligt. In onderzoek betekent dit dat de meetinstrumenten precies en correct zijn in het vastleggen van gegevens zonder systematische fouten. Hoe nauwkeuriger de metingen, hoe betrouwbaarder de onderzoeksresultaten.

Negatief geformuleerde vragen

Vragen die een ontkenning bevatten, zoals “Bent u het niet eens met…?” of “Heeft u geen interesse in…?”. Deze vragen kunnen verwarrend zijn voor respondenten, omdat ze vaak een extra denkwijze vereisen om te begrijpen wat er precies wordt gevraagd. Dit kan leiden tot onduidelijke of inconsistente antwoorden, wat de betrouwbaarheid van het onderzoek beïnvloedt.

Non-respons bias

De vertekening die ontstaat wanneer bepaalde groepen respondenten niet deelnemen aan een onderzoek, waardoor de resultaten niet representatief zijn voor de gehele populatie. Dit kan gebeuren als bijvoorbeeld mensen met specifieke kenmerken minder geneigd zijn om deel te nemen. Non-respons bias kan de geldigheid van de onderzoeksresultaten verminderen.

Onderzoeksbias

Systematische fouten die de resultaten van een onderzoek kunnen verstoren, waardoor ze niet accuraat of representatief zijn. Dit kan ontstaan door vooroordelen in het ontwerp, de uitvoering of de interpretatie van het onderzoek. Bias kan de betrouwbaarheid en validiteit van de conclusies beïnvloeden, wat leidt tot vertekende of onbetrouwbare bevindingen.

Recall bias

De vertekening die optreedt wanneer respondenten gebeurtenissen, ervaringen of gedragingen uit het verleden onjuist of onvolledig herinneren. Dit komt vaak voor bij zelfrapportageonderzoeken, waarbij mensen moeite hebben om nauwkeurig informatie uit het verleden te herinneren.

Sampling bias

Een vertekening die optreedt wanneer de steekproef die wordt gekozen niet representatief is voor de bredere populatie. Dit kan gebeuren als bepaalde groepen in de populatie een grotere of kleinere kans hebben om geselecteerd te worden, wat de resultaten vertekent. Sampling bias vermindert de generaliseerbaarheid en validiteit van het onderzoek.

Selectiebias

Vertekening die ontstaat wanneer de manier van selecteren van deelnemers in een onderzoek de resultaten beïnvloedt. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer bepaalde groepen in de populatie meer of minder kans hebben om in de steekproef te worden opgenomen. Het kan de validiteit van de onderzoeksresultaten aantasten, omdat de steekproef niet representatief is voor de bredere populatie.

Sociale wenselijkheid bias

De neiging van respondenten om antwoorden te geven die sociaal acceptabel of positief worden beoordeeld, in plaats van eerlijk te zijn. Deze bias speelt vaak op wanneer mensen zich in een beter daglicht proberen te stellen voor de onderzoeker. Daarnaast kan het de validiteit van de onderzoeksresultaten beïnvloeden, omdat het leidt tot vertekende antwoorden.

Speeders

Respondenten die een enquête te snel invullen, vaak zonder aandachtig de vragen te lezen of zorgvuldig te antwoorden. Dit kan wijzen op onoplettendheid of een gebrek aan interesse in het onderzoek. Het uitsluiten van speeders helpt om de kwaliteit van de verzamelde data te waarborgen, zodat alleen serieuze en betrouwbare antwoorden worden gebruikt voor de analyse.

Straightliners

Respondenten die in een matrixblok bij elke vraag dezelfde antwoordmogelijkheid kiezen op dezelfde horizontale positie. Dit kan de kwaliteit van het onderzoek beïnvloeden en kan leiden tot minder betrouwbare gegevens in marktonderzoek.

Suggestieve vragen

Vragen die een bepaald antwoord impliceren of de respondent in een bepaalde richting sturen. Ze zijn vaak zo geformuleerd dat ze een gewenste reactie of mening lijken te suggereren. Dit kan de objectiviteit van de antwoorden beïnvloeden en leidt vaak tot vertekende of onbetrouwbare onderzoeksresultaten.
Synoniem = sturende vragen

Test-hertestbetrouwbaarheid

Een methode om de consistentie van onderzoeksresultaten te beoordelen door hetzelfde onderzoek op verschillende tijdstippen uit te voeren bij dezelfde groep respondenten. Als de resultaten consistent zijn, wordt de test als betrouwbaar beschouwd.

Uitbijters

Gegevenspunten die aanzienlijk afwijken van de overige waarden in een dataset. Ze kunnen de resultaten van analyses, zoals gemiddelden of statistische modellen, verstoren.
Synoniemen = outliers, uitschieters

Validiteit

De mate waarin een onderzoek meet wat het beoogt te meten. Een valide onderzoek levert correcte en betrouwbare resultaten zonder systematische fouten. Het waarborgen van validiteit is essentieel voor de geloofwaardigheid van onderzoeksuitkomsten.

Weegfactor

Een waarde om de invloed van bepaalde gegevens of respondenten in een dataset aan te passen. Onderzoekers gebruiken deze vaak om de representativiteit van een steekproef te verbeteren door bepaalde groepen zwaarder of lichter te laten meewegen, afhankelijk van de frequentie in de populatie.