Statistische begrippen

ANOVA

Een statistische techniek die onderzoekers gebruiken om te testen of er significante verschillen zijn tussen de gemiddelden van drie of meer groepen. Het vergelijkt de variantie tussen de groepen met de variantie binnen de groepen. ANOVA helpt te bepalen of de verschillen tussen de groepen waarschijnlijk toeval zijn of dat er een echte variantie bestaat.
Synoniem = variantieanalyse

Betrouwbaarheidsintervallen

Een statistische maat die aangeeft binnen welk bereik een bepaalde waarde (zoals een gemiddelde) met een bepaalde zekerheid valt. Het interval wordt berekend op basis van steekproefdata en een gekozen betrouwbaarheidsniveau (bijvoorbeeld 95%). Dit helpt onderzoekers te begrijpen hoe nauwkeurig hun schattingen zijn en hoeveel onzekerheid er is in de resultaten.

Causaal verband

Een relatie waarbij de ene variabele direct invloed heeft op een andere. Dit betekent dat de verandering in de ene variabele resulteert in een verandering in de andere. Het vaststellen van een causaal verband vereist vaak gedetailleerd onderzoek en bewijs.
Synoniemen = oorzaak-gevolgrelatie

Chi-kwadraat

De chi-kwadraat test bepaalt of er een significant verschil bestaat tussen geobserveerde en verwachte frequenties in een dataset. Onderzoekers passen deze test vaak toe in kruistabellen om de onafhankelijkheid van twee categorische variabelen te testen. Een hoge chi-kwadraatwaarde wijst op een groter verschil tussen de verwachte en werkelijke waarden, wat kan duiden op een significant verband.

Codeboek

Een document dat de structuur, variabelen en codes van een dataset uitlegt, zodat de gegevens correct geïnterpreteerd kunnen worden. Het bevat beschrijvingen van de variabelen, hun waarden en eventuele bijbehorende labels. Codeboeken zijn essentieel voor het begrijpen en analyseren van onderzoeksdata.

Correlatie

Een statistische term die aangeeft in hoeverre twee variabelen met elkaar samenhangen. Als de ene variabele verandert, laat een correlatie zien of de andere variabele mee verandert. Dit kan een positieve samenhang zijn, waarbij beide variabelen stijgen of dalen, of een negatieve samenhang, waarbij de ene variabele stijgt, terwijl de andere daalt.
Synoniemen = verband, relatie, samenhang

Cronbach’s alpha

Een statistische maat die de interne consistentie van een meetinstrument of vragenlijst aangeeft. Het laat zien in hoeverre de verschillende items binnen een test of schaal met elkaar samenhangen en hetzelfde construct meten. Er wordt een waarde tussen 0 en 1 gebruikt, waarbij een hogere waarde wijst op een grotere betrouwbaarheid. Een Cronbach’s alpha boven de 0,7 wordt vaak als goed beschouwd.

Data-analyse

Het proces van het onderzoeken, interpreteren en verwerken van gegevens om zinvolle inzichten te verkrijgen. Het helpt bij het identificeren van patronen, trends en relaties binnen de data, wat de besluitvorming ondersteunt. Data-analyse wordt vaak gebruikt om strategische keuzes te maken en de prestaties van een organisatie te verbeteren.

Effectgrootte

Een maat voor de sterkte van een relatie of het verschil tussen twee variabelen in een onderzoek. Het geeft aan hoe groot het effect is, ongeacht de statistische significantie en helpt bij het interpreteren van de praktische relevantie van de resultaten. Een grotere effectgrootte duidt op een sterker of relevanter effect.

F-waarde

Een statistische maat die wordt gebruikt in variantieanalyses (ANOVA) om te testen of er significante verschillen zijn tussen de gemiddelden van verschillende groepen. Het vergelijkt de variantie tussen de groepen met de variantie binnen de groepen. Een hoge F-waarde suggereert dat de groepsverschillen groter zijn dan de variantie binnen de groepen, wat wijst op statistische significantie.

Factoranalyse

Een statistische techniek die onderzoekers gebruiken om onderliggende factoren te identificeren die meerdere geobserveerde variabelen beïnvloeden. Het helpt bij het verminderen van de complexiteit van data door gerelateerde variabelen te groeperen in factoren.

Gemiddelde (mean)

Een statistisch begrip dat de centrale waarde van een reeks getallen aangeeft. Het wordt berekend door alle waarden op te tellen en het resultaat te delen door het aantal waarden. Het gemiddelde geeft een representatief getal voor de data als geheel.

Homogeniteit

De mate waarin de elementen binnen een groep of dataset gelijk of hetzelfde zijn. In statistiek betekent het dat de populaties of groepen weinig variantie vertonen, wat belangrijk is voor bepaalde analyses zoals variantieanalyse (ANOVA). Homogeniteit zorgt ervoor dat de resultaten van een studie of test niet worden beïnvloed door verschillen binnen de groep.

Hypothese

Een veronderstelling of voorlopige verklaring die getest kan worden door middel van onderzoek en experimenten. Het is een voorspellende uitspraak over de relatie tussen twee of meer variabelen. Onderzoekers gebruiken hypothesen om onderzoeksdoelen te formuleren en gegevens te interpreteren.

Kurtosis

Een statistische maat die de “piekvorm” van een verdeling beschrijft, oftewel hoe geconcentreerd de gegevens zich rond het gemiddelde bevinden. Een hoge kurtosis wijst op een scherpe piek met veel gegevens in de buurt van het gemiddelde, terwijl een lage kurtosis duidt op een vloeiendere verdeling.

Likertschaal

Een veelgebruikte schaal in enquêtes waarmee respondenten hun mening of gevoelens over een stelling kunnen aangeven op een meerkeuzeschaal. De schaal bestaat vaak uit vijf of zeven opties, vaak variërend van “helemaal mee eens” tot “helemaal mee oneens” of “zeer belangrijk” tot “zeer onbelangrijk”. Het helpt om de intensiteit van meningen of attitudes te meten.

Mediaan

Het getal dat in het midden van een reeks getallen ligt wanneer deze op volgorde van klein naar groot zijn gezet. Als het aantal getallen oneven is, is de mediaan het middelste getal. Als het aantal getallen even is, is de mediaan het gemiddelde van de twee middelste getallen.
Synoniem = centrale waarde

Modus

Het getal dat het vaakst voorkomt in een reeks getallen. Als er meerdere getallen zijn die even vaak voorkomen, heeft de reeks meerdere modi. Het helpt om te zien welke waarde het meest vertegenwoordigd is in de gegevens.

Normaliteit

De mate waarin gegevens of waarnemingen voldoen aan een normale verdeling, waarbij de meeste waarden dicht bij het gemiddelde liggen en symmetrisch verdeeld zijn. Onderzoekers gebruiken het vaak om te controleren of bepaalde analyses of tests geldig zijn.

Nulhypothese

Een veronderstelling in statistisch onderzoek die stelt dat er geen effect, verschil of relatie bestaat tussen de onderzochte variabelen. Het dient als uitgangspunt bij het testen van hypothesen.

P-waarde

De waarschijnlijkheid dat de resultaten van een test toevallig zijn. Een lage p-waarde (meestal onder 0,05) wijst erop dat het resultaat statistisch significant is en dat de bevinding waarschijnlijk geen toeval is. Het helpt onderzoekers om conclusies te trekken over de geldigheid van hun hypothesen.

Randomisatie

Het proces waarbij deelnemers of eenheden willekeurig worden toegewezen aan verschillende groepen of behandelingen in een onderzoek. Dit helpt om vooringenomenheid of verstorende invloeden te minimaliseren, zodat de resultaten van het onderzoek betrouwbaarder zijn. Het wordt vaak gebruikt in experimenten om causale verbanden te testen.

Regressieanalyse

Een statistische methode die wordt gebruikt om de relatie tussen een afhankelijke variabele en één of meer onafhankelijke variabelen te onderzoeken. Onderzoekers gebruiken het om voorspellingen te maken en te begrijpen hoe sterk de relatie tussen de variabelen is en in welke richting deze verloopt.

Significant

Wanneer de resultaten van een test of analyse waarschijnlijk niet het gevolg zijn van toeval, maar dat er daadwerkelijk een relatie of effect is. Dit wordt vastgesteld door een statistische test, waarbij de p-waarde lager is dan een vooraf bepaalde drempel (vaak 0,05) wat aangeeft dat de kans op toeval minimaal is.

Skewness

Een statistische maat die aangeeft in hoeverre een verdeling van data scheef is ten opzichte van het gemiddelde. Een positieve skewness betekent dat de rechterkant van de verdeling langer is, terwijl een negatieve skewness duidt op een langere linkerkant.
Synoniemen = scheefheid

SPSS

Een softwareprogramma dat onderzoekers gebruiken voor statistische analyses van gegevens. Het programma wordt veel gebruikt in marktonderzoek om gegevens te verwerken, analyseren en visualiseren. SPSS biedt verschillende tools voor descriptieve statistieken, hypothesetests, regressieanalyse en meer.

Standaarddeviatie (SD)

Statistische maat voor de spreiding of variabiliteit van een dataset. Het geeft aan hoe ver de waarden in een dataset gemiddeld afwijken van het gemiddelde. Een lage standaarddeviatie betekent dat de waarden dicht bij het gemiddelde liggen, terwijl een hoge standaarddeviatie aangeeft dat de waarden meer verspreid zijn.
Synoniem = standaardafwijking

Statistische fout

Een fout die ontstaat bij het analyseren of interpreteren van gegevens in een onderzoek. Er zijn twee hoofdtypen: type I-fout, waarbij de nulhypothese ten onrechte wordt verworpen (vals-positief), en type II-fout, waarbij de nulhypothese ten onrechte wordt geaccepteerd (vals-negatief). Deze fouten kunnen leiden tot verkeerde conclusies over de gegevens.

T-toets

Een statistische test die bepaalt of er een significant verschil bestaat tussen de gemiddelden van twee groepen. Onderzoekers passen deze test vaak toe wanneer de steekproefgrootte klein is en de variantie in de populatie onbekend is. De t-toets bepaalt of een waargenomen verschil waarschijnlijk niet door toeval is veroorzaakt.

Variabelen

Kenmerken of eigenschappen die kunnen variëren of veranderen in een onderzoek. Ze kunnen verschillende waarden aannemen, zoals leeftijd, geslacht, inkomen of gedrag. In statistisch onderzoek worden variabelen gemeten en geanalyseerd om relaties en patronen te identificeren.

Variantie

Een statistische maat die aangeeft hoe verspreid de waarden in een dataset zijn. Het kijkt naar het verschil tussen elk getal en het gemiddelde van de dataset en berekent hoe groot de verschillen gemiddeld zijn. Als de waarden dicht bij het gemiddelde liggen, is de variantie klein. Liggen de waarden ver van het gemiddelde, dan is de variantie groot.
Synoniem = spreiding

Z-score

Een statistische maat die aangeeft hoeveel standaarddeviaties een datapunt afwijkt van het gemiddelde van de dataset. Het helpt bij het vergelijken van scores uit verschillende verdelingen of datasets. Een positieve z-score betekent dat het datapunt boven het gemiddelde ligt, terwijl een negatieve z-score aangeeft dat het onder het gemiddelde ligt.